donderdag 4 december 2008

Kijken naar gruwelbeelden

In ‘Waar het allemaal goed voor is’, een essay over Susan Sontags Regarding the Pain of Others (opgenomen in de bundel Lichtpapier), onderzoekt Dirk Lauwaert onze relatie met gruwelbeelden. Hij doet dat op de hem kenmerkende diepzinnige, zoekende, tastende, stugge manier.

Oorlogsbeelden tonen allang niet meer de moed en de opoffering van de held (zoals ze aanvankelijk deden – wij kunnen het ons nog maar moeilijk voorstellen). Die onderwerpen werden onderworpen aan het taboe. Het enige wat we nog te zien krijgen, is het leed van het slachtoffer. Deze beelden appelleren ons invoelingsvermogen en eventueel onze compassie, onze solidariteit. Maar wij kunnen slechts een beperkte mate van dat soort beelden aan. Wij zien er te veel en worden immuun. Of wij wenden de blik af. Draaien de knop om. Verzetten ons tegen de morele imperatief ‘Gij zult kijken want gij móet weten’.

Lauwaert citeert met instemming ‘Postman’, ik vermoed de Neil Postman van Wij amuseren ons kapot: ‘Postman suggereert dat het appèl op ons dat niet in handelen kan omgezet worden, een leerschool in cynisme is.’

Hoe moet het nu – want de gruwel, de pijn, het leed moeten toch getóónd worden, daar lijkt iedereen het over eens? Hoe kunnen de beelden van de pijn van anderen opnieuw overtuigingskracht krijgen en een mobiliserende werking uitoefenen?

Want een ding is zeker: de impact van gruwelbeelden is ondraaglijk geworden. Niet door de beelden zelf maar door de houding die wij tegenover die beelden aannemen. Deze houding wordt geconditioneerd door de context waarin die beelden worden aangeboden (die context is altijd een enscenering, een manipulatie), door de verzadiging die is bereikt door de hoeveelheid beelden die wordt aangeboden. Biafra indertijd had een veel grotere impact dan de zoveelste hongersnood in Ethiopië die ons nu wordt voorgeschoteld. Alweer veertig mensen in Bagdad opgeblazen? We zien mensen kermen en maken ons zelfs geen begin van voorstelling van de pijn die daar geleden wordt. Een neergestort vliegtuig is een karkas van staal. De verbrande lijken krijgen in ons begrip zelfs geen plaats meer, wij vragen alleen of de zwarte doos is gevonden.
Wat kunnen we doen?

Lauwaert (in navolging van Sontag) brengt een onderscheid aan tussen herdenken en overdenken. Om het getoonde leed te overdenken, in een bredere context te plaatsen, is een afstand nodig. Een te rechtstreekse confrontatie met de specifieke gruwel vernietigt de betrokkenheid, drukt ons met de neus op de feiten. De nodige afstand wordt aangebracht door de louter registrerende blik van de camera (voor zover die bestaat, natuurlijk) in te ruilen voor een stilering, een esthetisering. Dat soort foto’s spreekt meer aan, communiceert beter waar het over gaat en bereikt wél nog onze sensibiliteit. En de afstand maakt het mogelijk om de tweespalt held-vijand, of dader-slachtoffer, te overstijgen. ‘[D]e fotografie boven de specificiteit uittillen en haar een algemene zeggingskracht geven.’

‘Het ongekuiste beeld brengt dichtbij, maar vervreemdt ook radicaal [omdat wij ons het getoonde leed ten enenmale niet kunnen voorstellen, omdat wij het hoofd afwenden]; het getransponeerde beeld duwt op afstand, maar laat mij toe.’ Een denkende in plaats van een prikkelende, een uitbeeldende in plaats van een vastleggende fotografie. De voorbeelden die Dirk Lauwaert geeft zijn Sebastião Salgado en W. Eugene Smith. Door de onverhulde esthetiek wordt de boodschap alsnog gecommuniceerd.

[foto Salgado]

[foto Smith]

Nog een stap verder dan esthetiek gaat enscenering. Hier wordt Dead Troops Talk (1992) van Jeff Wall als voorbeeld gegeven, een in een studio opgezette scène met ‘Russische soldaten’ die in een hinderlaag zijn gelopen. Het beeld bestaat uit deelbeelden, die digitaal gecompileerd werden.

De boodschap is ongetwijfeld waarheidsgetrouw, de manier waarop is dat niet. Maar wat is het belangrijkste? We zijn inmiddels zo vertrouwd met verhakkelde lichamen dat het wel helpt om de zaak een beetje in de verf te zetten: ‘de zwakheden van de oorlogsbeelden [kunnen] slechts gecounterd […] worden door constructie en esthetiek. Maar juist constructie en esthetiek staan in fotografie onder de allergrootste verdenking.’ Wie beelden maakt die tot overdenken aanzetten, die de gruwel in zijn algemeenheid willen tonen en aan de kaak willen stellen, los van elke partijdigheid, moet afstand nemen en dus, want dat valt samen, esthetiseren.

Dat is tegen de stroom in roeien want het publiek wil gerustgesteld worden, het wil partijdige beelden. Bij gebrek aan helden wil het dan toch minstens slachtoffers zien, besluit Lauwaert.

2 opmerkingen:

paul zei

'k heb deze tekst tot twee keer toe aandachtig gelezen, ik ben het eens met lauwaert's beschouwing
ik besef dat de hedendaagse gruwelfotografie en journaalbeelden banaliseren, afstompen, meer kwaad dan goed doen...
anderzijds vraag ik me af of het kranten- en journaalpubliek op stilering en esthetisering zitten te wachten
de kijkcijfers getuigen van een steeds meer afnemen van de zorg omtrent stijl en esthetiek
weinig mensen voelen de behoefte om te 'overdenken'
of een ommezwaai realiseerbaar is (in onze media) komt niet aan bod in lauwaert's beschouwing
( deze twijfel is geen cynisme)

een krant met kunstzinnige tot 'overdenken' stemmende beelden (leescijfer?...)

om maar te zeggen dat ik dit een goed onderwerp vind om in de toekomst samen eens over te 'keuvelen'...

misschien loont volgend leesvoer ook de moeite om door te nemen
http://ph39.blogspot.com/2008/10/new-photojournalism.html

groeten paul

LUC RABAEY zei

Tja. Esthetiseren van leed. Ik heb me ook al vaker afgevraagd hoe het zit met die twee ( ogenschijnlijk )totaal tegengestelden. Enerzijds ben ik geneigd te beweren dat je het leed 'op zijn scherpst' moet tonen, en dat betekent niet noodzakelijk 'op zijn flagrantst' of 'op zijn rauwst'. Aan de andere kant is er natuurlijk ook de maker van het beeld, de fotograaf dus, die veel geleerd heeft over standpunt, diepte, compositie, licht, etc. van een foto. Hij/zij heeft de absolute neiging om een sterke foto te maken, die ook nog goed in elkaar zit, wat eigenlijk zowat hetzelfde betekent als 'mooi'. De meeste goeie fotografen willen het met alle foto's, dus waarom niet met foto's die leed laten zien. Finaal denk ik dat er wellicht minder sprake is van een overwogen poging om meer esthetiek in schrijnende beelden te steken, maar dat deze esthetiek altijd al aanwezig is geweest. En nog dit: in de tekst wordt geopperd dat de kijker - consument - niet meer of nauwelijks nog beïnvloed wordt door beelden van leed. Dit gaat denk ik op voor een aanzienlijk deel van de mensen. Voor zij die zich liever baden in apathie en/of egoïsme en liever beelden zien van bv's, glamourgirls, tropische bestemmingen en designmeubelen. Laten we niet vergeten dat er ' een afstandelijke wereld van beelden ' is ontstaan naast de realiteit. Maar ook voor hen die zich door deze beelden machteloos weten. We staan er even bij stil - even - en klasseren ze. We hebben al veel leed gezien, op foto's weliswaar. We dienen blijvend geconfronteerd met deze beelden. Er zijn ook steeds weer ' nieuwe ' jonge mensen die in de volwassenheid treden en zich een oordeel moeten vormen van de realiteit. Het is vergelijkbaar met de steeds terugkerende items in de tijdschriften. Als de Flair zichzelf blijft herhalen is het omdat zij weten dat er zich elke week weer potentiëel nieuwe lezers aandienen.