Zij zag er wonderlijk uitheems uit: want onder een rode wollen muts die schuin over haar kruin was getrokken, kwam halflang geknipt zwart haar in gladde slierten te voorschijn en bedekte gedeeltelijk haar wangen die dank zij haar sterk uitstekende jukbeenderen zachtjes uitgehold leken. Haar neus was bot, haar mond was ruim en kleurig geschminkt, en haar ogen, die scheef stonden, de buitenste hoeken naar boven, glansden starend en onzeker van kleur, heel eigenaardig en niet zoals bij andere mensen. Bij haar rode muts droeg zij een kanariegeel jasje, waaronder de weinig ontwikkelde vormen van haar bovenlijf zich spaarzaam maar soepel aftekenden, en ik kon goed zien dat zij lange benen had zoals een veulen, iets wat bij mij altijd in de smaak viel.
Thomas Mann, Felix Krull. Ontboezemingen van een oplichter, 109-110
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
1 opmerking:
dan mogen de vormen van haar bovenlijf al weinig ontwikkeld zijn... als ze zich spaarzaam en soepel aftekenen en wat rood en kanariegeel... jezus, het doet me zowaar even mijn lage rugpijn vergeten
die thomas mann... ik mag hem wel
Een reactie posten